Twintig kleuters op een rij luisteren ademloos naar mij, als ik voorlees uit het prentenboek We hebben er een geitje bij. Het zijn de kleuters van mijn schoolschrijversschool in Slochteren De Wegwijzer waar ik deze week begonnen ben. Ze kauwen tevreden op het spekkie dat ik hun gegeven heb.Want ja, ik lees voor vanwege het nationale voorleesontbijt en dan moet er dus ook wat te smikkelen zijn.
En voordat de gezondheidsmensen onder ons, waartoe ik zelf overigens ook behoor, struikelen over dat mierzoete spekkie als ontbijt…het wás geen ontbijt. Deze kleuters hadden die traktatie nog van me tegoed, want ter gelegenheid van de feestelijke opening van het schoolschrijverstraject eerder in de week had ik alle klassen al getrakteerd, behalve dus groep 1 en 2.
Met een aandoenlijke ernst luisteren de kinderen naar het verhaal. Vier- en vijfjarigen, wat zijn ze lief, leuk, grappig en spontaan. Allemaal willen ze het antwoord wel geven als ik iets vraag. ‘Een varken knort, een schaap mekkert en een paard…’
‘Loeit,’ roept het kleinste jongetje enthousiast.
Hij wordt meteen een beetje pinnig verbeterd door een meisje, dat erbij vertelt dat paarden haar lievelingsdieren zijn.
Ik kijk naar het beteuterde snoetje van het kleine jochie. ‘Ik vind een paard dat loeit eigenlijk wel heel bijzonder,’ zeg ik. ‘Goed bedacht van jou. Daar zou ik zomaar een verhaal over kunnen schrijven, want weet je, in verhalen kan alles.’
Nu straalt het jongetje.
Iets zeggen gaat makkelijk, maar de uitdaging zit ‘m in het doen.
De titel heb ik al: Het paard dat loeide. Nu de rest.