Jaren geleden had ik een lerares Nederlands, die met zo’n oubollig boodschappenkarretje door de school denderde. Als je dat deed, dan was je echt bejaard, was ons harteloze oordeel. Mijn klasgenoten en ik, we hadden weinig tot geen oog voor de enorme hoeveelheid correctie en boeken die een lerares Nederlands dagelijks met zich mee heeft te zeulen.
Toen ik een aantal jaren later zelf lerares Nederlands was, dacht ik vaak aan dat oubollige boodschappenkarretje. Ik snapte nu wat mijn vroegere lerares had bewogen om met zo’n ding te lopen, maar no way, dat ik zelf zoiets sufs aanschafte. Ik ging liever de strijd aan met de roostermaker om een vast lokaal. Dat zou me heel wat gesjouw besparen. Beetje jammer dat de roostermaker van mening was dat ik, als jonge docente, best kon sjouwen, beter in elk geval dan de oudere collega’s.
En nu ben ik voor het tweede jaar schoolschrijver. Dat betekent dat ik een half jaar lang een dagdeel per week op een basisschool ga werken. Op twee basisscholen zelfs. Het is de gedroomde superbaan, met kinderen doen wat het allerleukste is: lezen en schrijven. Maar het is ook door de school sjouwen met heel veel boeken, mappen en schriften. Vorig jaar tilde ik me een breuk, dit jaar doe ik het anders met een handig krat op wieltjes. Hartstikke hip en helemaal up-to-date. Niks oubolligs aan toch? Waarom ik voortdurend aan mijn vroegere docente Nederlands moet denken, is me dan ook een groot raadsel.